Moenkhausia sancaefilomenae

{flike}

Bron: Maandblad van Natuurvrienden, Zwolle
Door: Jaak Koopmans en Karel Fondu

De roodoogzalm komt, net als zovele andere karperzalmpjes, uit Zuid-Amerika. Hij komt voor in Oost-Ecuador, Peru, Bolivia en WestBrazilië, waar hij meer bepaald in de streek van Para gevonden wordt.

Hij werd voor het eerst in 1907 ingevoerd door Steindacher, een bekend Duits ichtyoloog. Zoals te verwachten was, is ook zijn naam gewijzigd en heette hij achtereenvolgens Tetragonopterus sanctaefilomenae, Moenkhausia agassizi, Moenkhausia australis, Moenkhausia filomenae, Poecilurichthys agassizi en nu staat hij als Moenkhausia sanctaefilomenae in de vissenatlas. Hij was vooral populair in de jaren zestig, maar verdween later volledig in de anonimiteit.

Het filomeentje, zoals wij hem gemakshalve maar zullen noemen, imponeert door zijn eenvoud. Zijn lichaam is elliptisch gestrekt. De rug is tot ongeveer aan het zijlijnorgaan glanzend bronskleurig. De buikzijde daarentegen is vooraan zilverwit en gaat naar de staart toe over in een goudachtige glans met een goudlichtend vlekje op de staartwortel. Net achter dit vlekje begint er een smalle diepzwarte dwarsband, die dan op zijn beurt afgeboord wordt met een vaag wit biesje. Het oog is bovenaan iriserend rood en onderaan iriserend goudgeel. De aarsvin is onderaan met een wit biesje opgesmukt. De relatief grote schubben zijn als het ware stuk voor stuk afgelijnd met een zwart biesje om ze extra in de verf te zetten. Zijn bekje is lichtelijk opwaarts gericht. Hij zal dus niet graag voedsel, dat op de bodem ligt, gaan opduiken. De roodoogzalm wordt 7 centimeter lang, wat voor een zalm relatief groot is. Het is een gedroomd visje voor het gezelschapsaquarium.

Aangezien het een karperzalmpje is, houd je hem natuurlijk in een school. Hij stelt een aquarium met een dichte achter- en randbeplanting heel erg op prijs .

Als je hem in al zijn pracht wilt zien, breng je ook drijfplanten aan, die het licht enigszins temperen en zorg je voor een donkere bodem. Je zult hem vooral aantreffen in de middelste waterlagen. Hij is hoegenaamd geen drukdoener en wat de watersamenstelling betreft stelt hij ook al geen bijzondere eisen. Hij zal natuurlijk wel mooier kleuren als hij in een ietsje zacht, zuur water gehouden wordt. Een temperatuur tussen 21 en 25 graden Celsius vindt hij prima. Je zou hem bijvoorbeeld best samen kunnen houden met vuurneons, lantaarnvisjes, zwarte neons en citroentetra's, om maar enkele te noemen.

Het filomeentje is een alleseter. Hij kan perfect gehouden worden op een dieet van afgewisseld droogvoer. Maar omdat ook hij gesteld is op een gevarieerd menu, geven we hem liefst ook vaak levend voer zoals tubifex, rode muggenlarven en daphnia's. In ruil hiervoor zal hij schitteren als een ster.

Als je met dit visje wilt kweken, zet je vooreerst een goed gevuld vrouwtje en een uit de kluiten gewassen mannetje ieder in een aparte bak. Je voedert hen gedurende 14 dagen buitengewoon goed met liefst afwisselend levend voer. Als het vrouwtje veel kuit heeft aangemaakt, plaats je het kweekstel in een klein kweekbakje, dat je uitrust met een aflegrooster en dat je stoffeert met fijnbladerige planten of met grote dotten Javamos. Bij 24 graden Celsius en bij een pH van 6,5 of 7 en een hardheid van 1 graad DH gaan ze zeker afzetten. Als ze hiermee klaar zijn, verwijder je onmiddellijk de ouderdieren, want het zijn geduchte eierrovers.

De incubatietijd bedraagt 24 uur. Zodra de jonge visjes rondzwemmen, worden ze gevoederd met pantoffeldiertjes. Na ongeveer 4 á 5 dagen krijgen ze kleine naupliën van artemia voorgeschoteld. Daarna krijgen ze cyclops, grindalwormpjes e.d. toegediend. De jonge visjes groeien traag op. Om de groei te stimuleren en om het gevaar van nitrietvergiftiging door ontbinding van voedselrest en te voorkomen, dien je uiteraard de bodem af te hevelen en vaak water te verversen. Later worden de jonge visjes overgebracht naar een ruimer aquarium.

Als je de roodoogzalm ergens aantreft tussen het aanbod en je hebt nog ruimte in je gezelschapsbak, aarzel dan geen seconde om er een tiental mee naar huis te nemen. Ze zijn de moeite van het houden dubbel en dik waard en je zult er jaren plezier aan beleven.