Oreichthys crenuchoides

Bron: Maandblad van Antoni van Leeuwenhoek, Assen

Bij “nieuwe” visjes komt het nog wel eens voor, dat het even duurt voordat ze een complete naam hebben. Zo was het ook met Oreichthys crenuchoides. De tweede helft van de naam heeft het diertje nog niet zo lang, hij moest het eerst met “High Fin” of “Sail Fin” doen. Die aanduiding geeft overigens wel weer aardig aan, wat er aan het diertje zo bijzonder is. De dominante mannetjes hebben een uit de kluiten gewassen rugvin, die ze als een zeiltje kunnen opzetten. Als ze nog een Nederlandse naam moeten krijgen, kon “zeilvinbarbeel” wel eens een goede kans maken.

De visjes zijn een vrij nieuwe soort, afkomstig uit de Jorai rivier in West Bengalen. Het zijn relatief ruitvormige, karperachtige visjes met een overwegend zilvergrijze grondkleur met een nettekening over de flanken, en als bijzondere kenmerken een blauwe iris in het oog, een zwarte stip op de staartwortel en bij de mannetjes een vergrote rugvin die opgezet kan worden.

De diertjes worden maximaal 5 centimeter groot. Het geslachtsonderscheid is gemakkelijk te zien. De vrouwtjes zijn iets dikker en ze missen de vergrote rugvin. Die hoeft overigens ook niet bij alle mannetjes aanwezig te zijn; bij ondergeschikte mannetjes blijft deze wel eens kleiner.

De visjes zijn het best te houden bij een temperatuur van 23-28 graden Celsius in helder, neutraal water in een prettig beplant aquarium. Voor een gezelschapsbak zijn ze niet zonder meer geschikt. Op zich zijn ze nog niet eens zo schuw, maar ze laten zich de kaas wel van het brood eten, omdat het vrij trage eters zijn. In gezelschap van vissen als sumatranen zouden ze zonder meer verhongeren.

Vooral kleine rustige visjes zoals Danio erythromicron en Danio margaritatus lijken wel geschikt als gezelschap. Een combinatie met Sawbwa resplendens zou ook moeten kunnen.

De visjes worden bij voorkeur met klein levend voer gevoerd; de diepvriesvariant kan ook nog. Vlokken en dergelijke zijn minder geschikt. Ze eten het wel, zij het niet bijzonder enthousiast. Bij levend voer blijven ze in toch in een betere conditie.

Kweken met de visjes zou op zich best moeten kunnen. Ze zetten hun eieren aan de onderkant van waterplanten af op de manier die we ook wel van kegelvlekjes kennen. De jongen komen na ongeveer 5 dagen uit en kunnen de eerste tijd gevoerd worden met heel fijn slootvoer en pantoffeldiertjes. Later komen dan de pas uitgekomen artemia en dergelijke.

De familie kent ook nog andere aardige visjes. Om te beginnen is daar Oreichthys cosuatis. Dit is een slanker gebouwd visje met een minder hoge rugvin en een fraai netpatroon over de flank.

Ze zijn meteen van de O. crenuchoides te onderscheiden door het ontbreken van de stip op de staartwortel. Ook een leuk visje, dat zo af en toe wel in de handel opduikt. En er blijkt nog een meer kleurrijke soort te zijn, die onder de naam Oreichthys sp. “Myanmar Redfin” bekend is. Deze soort ziet er heel fraai uit, maar in de handel heb ik die nog niet gezien.

Te verwachten valt, dat er nog wel meer soorten uit deze familie zullen opduiken. Het gebied waar ze vandaan komen, is langere tijd niet al te toegankelijk geweest, maar de laatste tijd verandert dat.