De blinde holenvis

Bron: Maandblad van Ons Natuurgenot, Gouda

Op zeer veel tentoonstellingen zien we de blinde holenvis in een speciaal ingericht aquarium. Dit is dan steeds de nabootsing van een ondergrondse grot: druipstenen afhangend van de dekruit en een klein lampje verbergend, een paar opgestapelde stenen en verder niets. Niet schitterend als huiskameraquarium, maar een bijzonder attractiepunt op een tentoonstelling.

De blinde holenvis werd in 1949 voor het eerst in Europa geïmporteerd, maar dertien jaar eerder in 1936 ontdekt door een bekende ichtyoloog Jordan in de Cueva Chia, een grot in het dal van de Rio Tampaon, een zijrivier van de Rio Panuco in Zuidoost-San Lous, Potosoi, Mexico. Aanvankelijk werd deze tot de karperzalmen of Characidae behorende soort beschreven als Anoptichthys jordani Hubbs et Innes. “Ichthys” betekent “vis”, “anopt” zonder ogen.

 

De ontdekking van deze blinde karperzalm was natuurlijk een sensatie, maar al gauw werden in andere grotten ook blinde vissen gevonden, die dan andere namen kregen, zoals A. hubbsi en A. antrobius.

Het natuurlijke milieu van deze zalmen bleek zich uit te strekken van Texas, over Mexico tot Panama. Een grondige studie wees achteraf uit dat deze niet alleen blinde, maar ook ongepigmenteerde vissen door hun vorm en alle verdere kenmerken, af te leiden waren van Astyanax fasciatus mexicanus, welke in Midden-Amerika ruim verspreid is, waardoor Anopthichthys jordani een synoniem werd. Omdat ze toch onderling minieme degeneratieverschijnselen vertonen, kon het gebeuren dat gedurende lange tijd de genoemde synoniemen in bepaalde literatuur nog opdoken. In wezen is de blinde holenvis dus geen afzonderlijke soort, maar om reden dat het bijzonder aardige vissen zijn met een typische geaardheid en er lange tijd niets over ze is geschreven, krijgen ze een aparte vermelding.

De importen van de blinde holenvis zijn meestal ongeveer 4 cm groot en kunnen maximaal een lengte bereiken van 7 à 8 cm. De vrouwtjes zijn krachtiger gebouwd en vertonen nog vlakkere kleuren dan de mannen. De kleur van de vissen varieert, afhankelijk van de lichtval, van roze met blauwe en lavendelkleurige vlekken tot een bruinachtige doorzichtigheid met een soms krachtige zilverglans op de flanken. Vanaf de staartwortel tot het midden van de flanken is, zoals dat vaak bij Astyanax-soorten het geval is, een eveneens min of meer duidelijke zilverkleurige lengteband zichtbaar; aan de achterkant is deze band donkerder. In plaats van de ogen valt een zilverkleurige vlek op met een, bij sommige exemplaren nog duidelijk zichtbaar zwart puntje in het midden. De beenderen van de oogholte zijn min of meer normaal ontwikkeld. De oogkas is gevuld met een dik vettig weefsel.

Volgens de Amerikaanse onderzoekers Myron Gordon en Breder is de achteruitgang van de ogen beslist verschillend. Maar de vissen zijn niettemin altijd volledig blind. Albert Greenberg onderzocht twintig generaties die onder een sterke belichting werden grootgebracht en stelde daarbij vast dat er geen enkele ontwikkeling van de ogen of de pigmentering had plaatsgevonden.

Het gezichtsverlies wordt niet gecompenseerd door een superieure zijlijn, maar wel door een betere ontwikkeling van de smaakpapillen, de tastzin en zeer goed ontwikkelde chemische zintuigen wat bij het voeren en het voortdurend afzoeken van de bodem naar eetbare dingen kan worden waargenomen.

In tegenstelling tot andere minder vriendelijke Astyanax-soorten toont de blinde holenvis geen roofzuchtige neigingen. Hoewel blind, kan Astyanax jordani zijn “mannetje staan” in een normaal gezelschapsaquarium. Het zijn verdraagzame kostgangers welke alle voedselsoorten aannemen, waarbij ook kleine dunne regenwormen behoren. Ze eten behoorlijk veel, maar kunnen het daarna gedurende een lange tijd op hun reserve uithouden.

Men neemt aan dat de vissen in hun natuurlijke milieu van holenkreeftjes en vermoedelijk ook van organische afvalproducten leven. Het is een scholenvis: een miezerig koppeltje zal de liefhebber weinig laten beleven zoals uit waarnemingen van Ladiges blijkt. Hij bestudeerde het gedrag van een school die samen met andere vissen in een ruim aquarium werd gehouden. Net als de medebewoners aten ze graag watervlooien en Tubifex.

Ze vielen andere, gezonde vissen niet lastig zo lang deze tierig waren en konden uitwijken voor de snel zwemmende holenvissen. Kwamen deze echter in aanraking met een niet goed meer zwemmende, krachteloze of zieke vis, werd onmiddellijk een vreetactie opgewekt en hapten alle exemplaren van de school toe en leek hun gedrag een beetje op dat van piranha’s.

Daarbij kreeg Ladiges helemaal niet het idee dat hij te maken had met vissen die niet konden zien, want alle bewegingen waren gericht en normaal. Hoewel ze zeer snel konden zwemmen, ontweken ze zeer handig iedere hindernis. Niettemin zal het de goede waarnemer opvallen dat ze een bijzonder zwemgedrag hebben; een min of meer ritmische golfbeweging waardoor de zwembewegingen wat anders zijn dan bij “normale” vissen. Het merkwaardig golvende karakter van de zwembewegingen wordt van grote betekenis geacht, omdat daardoor het zijlijnorgaan en het uitstekend ontwikkelde kopporiënorgaan in voldoende mate kunnen functioneren. Soms lijkt het harmonische en gelijkmatige in de af en toe enigszins rukachtige bewegingen te ontbreken.

Omdat Dr. C.N. Breder jr. en zijn staf aantoonden dat de blinde holenvis wel gevoelig is voor licht en de donkerste hoeken van een aquarium opzoekt, gaat de voorkeur niet uit naar het goed verlichte gezelschapsaquarium, maar naar het al genoemde grotaquarium; geen planten, enkele stenen op een zand- of slikbodem en een matige, diffuse belichting. De temperatuur kiezen we tussen de 18 en 23 graden Celsius; maar eenmaal een waarde aangenomen, deze zo constant als maar mogelijk houden. In de natuur wijzigt de hardheid van het water met de seizoenen, maar is toch aan de lage kant. Innes vermeldt dat Roy Bast in Tampa voor het eerst met de blinde holenvis kweekte en daarbij waarnam, dat het vrouwtje na de eerste paringen meestal alleen doorging met het afzetten van eieren. Innes nam daarbij aan dat de zaadstrengen in het water langer levensvatbaar zijn dan bij andere vissen.

De vissen paren dicht tegen elkaar aangevlijd, doorgaans vlak boven de bodem. De eitjes die een geringe kleefkracht hebben, vallen op de bodem. Als er geen legrooster wordt gebruikt, moeten de ouders direct worden verwijderd daar ze anders de eieren opvreten. Na een drietal dagen komen de eitjes uit en na zes dagen zwemmen de larven vrij. Ze hebben ogen waarmee ze echter niet kunnen zien. Het opkweken verschilt niet van dit bij andere karper soorten. Sinds de eerste kweekbeschrijving is de blinde holenvis in grote aantallen nagekweekt en geëxporteerd.