Arapaima's en Arnodichthys spilopterus

Bron: Maandblad van Natuurvrienden, Zwolle

ARAPAIMA’S

Arapaima's behoren tot de beentongvissen. Van deze groep vissen zijn miljoenen jaren oude fossielen gevonden en ze worden dus met recht levende fossielen genoemd. Om in zuurstofarm water te kunnen overleven hebben arapaima's een bijzondere aanpassing aan de zwemblaas. Die is namelijk opgebouwd uit een longachtig weefsel en heeft via een buis een open verbinding met de bek waardoor arapaima's in staat zijn lucht op te happen. Zo kunnen ze atmosferische lucht ademen. De voortplanting van arapaima's is ook bijzonder. Mannetje en vrouwtje nemen tijdens de regentijd samen een territorium in waar een kuil in de bodem wordt gemaakt. Hierin worden tien- tot twintigduizend eitjes van drie millimeter gelegd. Dit nest wordt door beide dieren verdedigd tegen indringers. Zodra de jongen uitkomen blijven ze in een dichte groep bij hun vader zwemmen, terwijl de moeder de grenzen van het territorium bewaakt. Pas na een maand, de jongen zijn dan al acht à tien centimeter groot, zwermen ze uit en zit de broedzorg voor de ouders erop.

De arapaima (in Brazilië “pirarucu” en in Peru “paiche” genoemd) komt oorspronkelijk voor in het Amazonebekken, maar in veel landen (o.a. Mexico, China, Filippijnen en Thailand) wordt de soort in viskwekerijen gehouden en in sommige landen is hij ook uitgezet. Dit heeft te maken met een eigenschap die deze vis tevens in zijn voortbestaan bedreigt: arapaima's zijn erg lekker. De in het wild levende dieren worden al jarenlang beschermd onder de Cites ll-wet, maar illegale vangst vindt op grote schaal plaats en echt grote dieren zijn uitermate zeldzaam geworden.

Met een maximale lengte van ruim drie meter behoren arapaima's tot de allergrootste zoetwatervissen. Ze hebben een onverzadigbare eetlust en groeien in hun eerste levensjaren enorm snel. Een één jaar oude arapaima kan al meer dan een meter lang zijn en ruim tien kilo wegen! Het dieet bestaat voornamelijk uit vis, maar deze gulzige rovers eten eigenlijk alles wat zich in het water niet snel genoeg uit de voeten maakt: insecten, waterschildpadden, kikkers, slangen, jonge kaaimannen... alles wat in de bek past, loopt gevaar met een arapaima in de buurt.

  

De tafelmanieren van deze reuzen zijn opzienbarend. Met een enorme kracht klappen de kaken open en dicht, waardoor voedsel dat in het water gegooid wordt met een harde knal naar binnen gezogen wordt. Een schouwspel dat de bezoekers die op dat moment in Blijdorp in Amazonica rondlopen zeker niet zal ontgaan. Het voeren van de arapaima's vindt daar dagelijks plaats tussen 12.00 en 12.30 uur. Op zaterdag worden ze niet gevoerd.

ARNOLDICHTHYS SPILOPTERUS

Deze zalmen komen uit West-Afrika uit het gebied van de Nigerdelta tot in Lagos. Het zijn zeer fraaie en snelle zwemmers. Bij onze oosterburen, met hun gevoel voor grondigheid, wordt hij Arnolds roodoogzalm genoemd. Bij ons kennen we hem onder de naam roodoogzalm of roodoogkongozalm. Nu is alleen de bovenzijde van het oog rood, wat bij zoveel vissen het geval is. Vanzelfsprekend horen deze zalmen in een niet te klein aquarium. De minimum maat is wel 80 x 45 x 45 cm voor jonge dieren, maar in zo’n aquarium zullen ze niet tot mooie, volwassen vissen uitgroeien. Daar is meer ruimte voor nodig. In een groot aquarium en met goed voedsel worden ze ruim 10 cm groot. We geven deze vissen niet alleen maar watervlooien.

Integendeel, grovere kost is zeer gewenst, muggenlarven, zowel rode, witte als zwarte, verder veel insecten zoals vliegen, kevertjes, watertorren, meelwormen, de poppen en de kevers daarvan, oorwurmen, kleine regenwormen e.d. Voorts stellen ze plantenkost op prijs. Daaraan kunnen we voldoen door ze af en toe een blad sla te geven. Zo’n slablad binden we aan een steentje of we doen er een stukje lood aan en laten het naar de bodem van het aquarium zinken. U zult ontdekken dat vele vissen waarvan u het nooit gedacht had, er graag van eten. Vanzelfsprekend moet de sla eventjes in de bak staan voor ze eraan beginnen. In het aquarium moet een flinke zwemruimte zijn, verder een donkere bodem, zo mogelijk met behulp van een goed werkend filter een lichte waterstroming en wat zon.

Daar het uitgesproken scholenvissen zijn, houden we tenminste vier tot zes exemplaren bij elkaar. Ze zullen het mooist op kleur komen in zacht, licht zuur water, dat een temperatuur heeft van ongeveer 24-26o C. Het kan voorkomen dat in zo’n koppel vissen één exemplaar zich tot een tiran ontwikkelt en de andere voortdurend dwarszit en in de vinnen bijt. Soms ontstaat er zo’n fel gevecht, dat ze elkaar bij de bek pakken en door de bak wervelen. Een dergelijke vis kunnen we het beste zo spoedig mogelijk proberen te vervangen. Om deze zalm goed tot zijn recht te laten komen, houden we hem niet tezamen met andere soorten die qua lichaamsvorm en grootte erop lijken. De kweek van deze zalmsoort is niet eenvoudig. Hoewel mannen en vrouwen gemakkelijk van elkaar zijn te onderscheiden, wil dit niet zeggen dat we met een willekeurig paar succes zullen hebben. Stelvorming speelt hier een rol en de aangewezen weg is om het met een scholenparing in een ruime bak met vers, zacht en zuur water te proberen. Zeer belangrijk is het, niet te jonge dieren te nemen, die bovendien rijkelijk met insecten moeten zijn gevoerd. Is het laatste niet gebeurd, dan zetten de vrouwtjes nauwelijks of geen kuit aan. Verder moet de kweekbak op een rustige plaats staan en verdient het waarschijnlijk aanbeveling voor diffuus licht te zorgen.